Boemelen door de Pyreneeën in de Gele Trein
Ze rijden allebei op rails en zijn elektrisch aangedreven, maar verder verschillen de TGV en Le Train Jaune net zoveel van elkaar als de iconische Franse automobielen Bugatti en Citroën. Maar dat zegt niks over beleving, zo leert boemelen in de Gele Trein langs 22 stations door het departement Pyrénées-Orientales. Sterker nog, met een gemiddelde snelheid van zo’n 30 km/uur valt vanuit een open wagon het zuidelijkste deel van het vasteland van Frankrijk het beste te ontdekken.
Startpunt is het stationnetje van Villefranche-de-Conflent, net buiten de imposante vestingmuren. Een kleine dertig gemondmaskerde medereizigers hebben zich al op het zonovergoten perron verzameld, voor de zaterdagse rit van 15.46 uur in de richting van Latour-de-Carol-Enveitg, zo’n 63 kilometer verderop. Mijn eindstation ligt ongeveer halverwege; voor het tarif normal Occitanie van 10,90 euro brengt de SNCF, de Franse spoorwegen, me enkele reis naar Mont-Louis/La Cabanasse.
Hoogste treinstation van Frankrijk
Een jongeman in Levi’s T-shirt, korte broek en sportschoenen zet me vooraf op het verkeerde been. Hij blijkt de bestuurder van de trein met vijf wagons, wat even de suggestie wekt dat we hier uitsluitend met een toeristische attractie hebben te maken. Maar dat ligt anders: ik ga aan boord van een technisch hoogstandje, dat in het begin van de vorige eeuw is aangelegd om de Catalaanse plateaus (vandaar ook de kleur geel met rode accenten, bekend van de vlag van Catalonië) te verbinden met de rest van het departement. ‘Mijn’ traject in de Pyreneeën ligt er al sinds 1910, een jaar later wordt Mont-Louis verbonden met Bourg-Madame. Op dit traject ligt ook Bolquère, op 1593 meter het hoogst gelegen treinstation in Frankrijk. In 1927 volgen de laatste zes kilometer naar het eindpunt Latour-de-Carol.
Met een schrille fluitstoot gaan we precies op tijd op pad. De meeste reizigers hebben de enige open wagon (barquette) verkozen, om volop van de bergachtige omgeving te kunnen genieten. We sukkelen langs de vesting Villefranche-de-Conflent en trekken vervolgens dieper de Cerdagne binnen; de streek in de oostelijke Pyreneeën, ooit verdeeld tussen Frankrijk en Spanje.
We komen langs Serdinya, Joncet, Olette-Canaveille-les-Bains, Nyer, Thuès-les-Bains, Thuès-Carança, stations die we allemaal voor later bewaren, om voor het eerst halt te houden in Fontpédrouse/St. Thomas. Wie overigens eerder wil stoppen, om bijvoorbeeld te gaan wandelen in de Gorges van Carança, moet dat gewoon even bij de conducteur aangeven. Bij genoemde stations opstappen kan trouwens ook, gewoon zorgen dat je op tijd op het perron staat en de aandacht van de machinist weet te wekken…
Werelderfgoed van Vauban
Na Sauto en Planès komt Mont-Louis/La Cabanasse in zicht, het station op 1511 meter. In nauwelijks anderhalf uur zijn we meer dan 1100 meter geklommen: van werelderfgoed naar werelderfgoed, want zowel Villefranche-de-Conflent als Mont-Louis kent de zogeheten Vestingwerken van Vauban. Deze Sébastien Le Prestre de Vauban (1633-1707) was een bekend bouwmeester van vestingwerken ten tijde van koning Lodewijk de XIV.
Tijd voor een bezichtiging is er helaas niet, maar Mont-Louis en omgeving mag niet onvermeld blijven. In de eerste plaats omdat juist hier de 850 Volt gelijkspanning voor de Gele Trein – aangevoerd via een ‘derde rail’ naast het eigenlijke spoor - wordt opgewekt. Daartoe kwamen er in 1910 de stuwdam van Bouillouses en de hydro-elektrische fabriek van La Cassagne, gelegen tussen Fontpédrouse en Mont-Louis. Dit centrum telt negen fabrieken, waarvan zeven langs de rivier de Têt. Het water uit de vallei wordt naar deze productiecentra geleid door grote buizen, die onderweg vanaf de trein goed zijn te zien. Het systeem blijkt ook nog eens ‘groen’, want de geproduceerde energie is te veel voor de Gele Trein alleen; de rest wordt verkocht aan energiebedrijf EDF.
Al deze informatie krijg ik op het terras van driesterrenhotel Corrieu in La Llagonne, waar naast een suite ook een droomdiner met panoramisch uitzicht in restaurant La Table du Capil op me wacht. Chef Fabrice Dubos en zijn vrouw Elizabeth zijn hier in 2016 het avontuur aangegaan en hebben sindsdien de harten van velen veroverd. Zoals die van Michelin, het bedrijf dat hem voor 2020 een assiette gourmande heeft toegekend: ‘De voormalig chef-kok van Alain Dutournier geeft een herinterpretatie aan het fenomeen thuiskoken met lokale ingrediënten. Een geweldige plek!’ Er zijn inspecteurs die niets te veel zeggen.
Een tragisch ongeval
Na een aangename nacht, met de ramen vol open om de gezonde berglucht binnen te laten, word ik gewekt door koeien die tijdens hun verplaatsing in de wei hun bellen laten klinken. Aan het ontbijt met crêpes, madeleines, fruit en huisgemaakte jam buig ik me nogmaals over de geschiedenis van de smalspoorlijn. Voor de aanleg van deze Ligne de Cerdagne, lokaal overigens de gele kanarie genoemd, waren 650 bouwwerken nodig, waaronder 19 tunnels en twee opmerkelijke bruggen. Het viaduct Séjourné werd tussen 1906 en 1908 gebouwd naar een ontwerp van ingenieur Paul Séjourné en torent maximaal 65 meter boven de Têt uit. Met het realiseren van de Pont Gisclard kreeg Frankrijk in 1909 de eerste metalen brug, die de rivier overspant op een hoogte van liefst 80 meter.
Deze hangbrug is er gekomen dankzij ingenieur Albert Victor Hippolyte Léon Gisclard. Maar de 65-jarige Franse ingenieur zal geen passagiers over zijn ontwerp zien rijden, want hij verongelukt 31 oktober 1909 op tragische wijze. Terwijl de trein stilstaat op een helling, verwijdert François Calvo op die testzondag op gezag van zijn leidinggevende François Lhériaud de blokken, die het gevaarte tegenhouden. Met vijftien mensen aan boord, naast Gisclard vooral technici en spoorwegmedewerkers, komt de trein in beweging en raast zonder remmen naar het dal om in een scherpe bocht naar rechts uit de rails te lopen. Naast Gisclard vinden nog vijf passagiers de dood; alle anderen raken zwaar gewond. In januari 1911 wordt tijdens een proces in Parades de exploitant Compagnie du Midi (de Franse Zuidelijke Spoorwegmaatschappij) verantwoordelijk verklaard voor het drama. Vlakbij de brug herinnert een monument van beeldhouwer Jean-André Rixens, met daarop de beeltenis van ingenieur Gisclard, aan die zwarte zondag van oktober 1909.
Japanners en andere passagiers
Maar nu snel terug naar het heden. Jaarlijks maken zo’n 400.000 streekgenoten en toeristen uit binnen- en buitenland gebruik van Le Train Jaune. Zo weet de eigenaresse van Villa Delphina, het uiterst elegante onderkomen in kuuroord Vernet-les-Bains, me bijvoorbeeld te melden dat vooral Japanners graag naar de Pyrénées-Orientales komen voor een ritje met de Gele Trein. In tijden van corona komt dat er voor hen natuurlijk niet van.
Ik prijs me gelukkig deze ontspannende ontdekking in 2020 wel te hebben kunnen doen. Als wens blijft staan om het resterende deel ook af te leggen, evenals een trip te maken met de Rode Trein. Jazeker, want iets noordelijker in de Pyreneeën loopt tussen Rivesaltes (Pyrénées-Orientales) en Axat (Aude) de rode Train du Pays Cathare et du Fenouillèdes (TPCF). Dat moet ook zo’n eeuwenoude schoonheid zijn.
Vind hier meer over de Oostelijke Pyreneeën
Reacties
MVG Romeo